Er was eens een geit die zeven kinderen had. Zij hield heel veel van haar kleine geitjes. Ze woonden in een huisje dat aan de rand van een groot bos stond.
Op een ochtend moest moedergeit weg om eten te halen. Ze moest naar een dorp dat heel ver weg lag. Zij riep haar kinderen bij elkaar en zei:
"Lieve geitjes, ik ga vandaag weg en ik ben vanmiddag pas weer laat thuis. Kijk goed uit. Er is een wolf die weet waar ons huisje staat. Als hij binnenkomt, eet hij jullie allemaal met huid en haar op. Je kunt hem herkennen aan zijn zware stem en zijn donkere vacht. Maar pas op! Het is een slim dier dat veel trucjes kent. Hij zal alles doen om binnen te komen."
De geitjes waren niet bang. Ze zeiden: "Lieve moeder, we zullen goed oppassen. Je hoeft je geen zorgen te maken."
De moedergeit was tevreden. Zij knuffelde haar kinderen. Het kleinste geitje dat pas een paar maanden oud was, kuste haar. “Tot straks, moeder,” zei hij.
De moeder pakte haar mantel die aan de kapstok hing en ze liep de deur uit. Ze volgde het pad dat door het bos naar het dorp leidde.
De kleine geitjes waren nu helemaal alleen thuis. Ze waren niet bang. Maar ze schrokken wel een beetje toen ze hoorden dat er iemand op de voordeur klopte. Ze hoorden een zware stem die zei: “Doe open, mijn lieve kinderen. Ik ben het, jullie moeder. Ik ben vroeg teruggekomen en ik heb cadeautjes meegenomen.”
Maar de kleine geitjes die goed naar hun moeder hadden geluisterd, wisten dat het de wolf was. Ze zeiden: “jij bent onze moeder niet. Jij bent de wolf! Onze moeder heeft een zachte, lieve stem en jouw stem is zwaar en gemeen. Wij doen de deur niet open.”
De wolf probeerde de deur open te maken, maar hij zat stevig op slot. De wolf verzon een plan. Hij ging naar de winkel en kocht een groot stuk krijt. Hij at het stuk krijt op en daarna kreeg hij een zachte stem. Toen ging hij terug naar het huisje en zei: “Doe open, mijn lieve geitjes. Ik ben het, jullie moeder.”
Maar de kinderen keken goed onder de deur door en zagen de poten van de wolf die zwart waren. “Jij bent onze moeder niet,” zeiden ze. “Jij bent de wolf, want jouw poten zijn zwart. Onze moeder heeft mooie, witte poten. Wij doen de deur niet open.”
De wolf die nu heel veel honger had, werd kwaad, maar hij gaf niet op. Hij ging naar molenaar die in de buurt woonde. Daar kocht hij wat meel dat hij over zijn poten strooide. Zo werden zijn zwarte poten wit.
De slechterik ging voor de derde keer naar huisje waarin de zeven geitjes woonden en hij zei: “Doe de deur open, lieve kinderen. Ik ben het, jullie moeder. Ik heb iets lekkers voor jullie meegenomen.”
De kinderen zeiden: “Jouw stem klinkt lief en zacht en jouw poten zijn wit. Jij bent onze moeder. We zullen de deur open doen.”
De geitjes deden de deur open en de wolf sprong naar binnen. De geitjes schrokken en wilden zich verstoppen. Het eerste geitje sprong onder het bed, het tweede sprong achter de gordijnen, het derde dook onder de tafel, het vierde verstopte zich in de kast, het vijfde onder de bank en het zesde achter de grote stoel. Alleen het zevende geitje dat heel slim was, dacht een moment na en koos de kast van de grote klok die tegen de muur stond.
Maar de wolf had alle tijd. Hij sloot de deur achter zich en ging op zoek naar de geitjes. Hij vond er zes en hij at ze meteen op. Alleen het slimme, kleine geitje dat in de grote klok zat, kon hij niet vinden. Maar hij vond het niet erg, hij had geen honger meer. Hij liep naar buiten, ging onder een grote boom liggen die naast het meer stond en viel in slaap.
Kort daarna kwam de moedergeit terug. Zij zag dat de deur van het huisje openstond. De woonkamer was een rotzooi. De tafel, het bed en de stoelen waren omvergegooid.
In paniek zocht zij haar kinderen, maar ze kon ze nergens vinden. Ze huilde en riep hun namen, maar ze kreeg geen reactie. Maar toen ze de naam van haar kleinste geitje zei, hoorde ze een zacht stemmetje dat uit de klok kwam. “Lieve moeder, ik ben het, jouw kleinste geitje. Ik zit in de klok.”
De moeder haalde haar jongste kind uit de klok en hoorde wat er was gebeurd. De moeder was heel verdrietig en huilde. Toen keek zij uit het raam. Daar zag ze de wolf liggen, onder een grote boom die naast het meer stond. Hij sliep. Toen kreeg zij een idee.
Ze pakte een schaar en naald en draad. Toen liep zij naar buiten. Ze liep naar de plek waar de wolf lag te slapen en ze knipte zijn buik open. Een voor een sprongen de geitjes naar buiten. Ze leefden allemaal nog! Wat waren ze blij!
Ze dansten van vreugde. Maar moedergeit zei: “Sst, stil, mijn lieve kinderen. De wolf slaapt nog. Jullie moeten stenen zoeken die we in de buik van de wolf kunnen stoppen.” De kinderen gingen op zoek naar stenen die niet te groot en niet te klein waren. Ze brachten de stenen naar hun moeder. Moedergeit stopte de stenen in de buik van de wolf en naaide zijn buik dicht met naald en draad.
Toen gingen de geitjes terug naar het huisje en keken door het raam. Ze zagen dat de wolf wakker werd. Hij voelde zich niet goed. Zijn buik deed pijn en hij had dorst gekregen.
Langzaam liep hij naar het meer. Hij wilde drinken, maar door het gewicht van de stenen viel hij in het water. De wolf die niet kon zwemmen verdronk. Hij riep “help, help!” maar er was niemand die hem wilde helpen.
De zeven geitjes en hun moeder renden naar buiten en dansten om het meer. “De wolf is dood, de wolf is dood! Nu hoeven wij nooit meer bang te zijn.”
comments
Login to leave a comment