Learn the theory
Als onderwerp
Ik woon in Rotterdam
Je/Jij gaat fietsen.
Hij/Ze/Zij/Het/U werkt.
We/Wij zijn in Parijs geweest.
Jullie mogen hier niet roken.
Ze/Zij gaan vanavond naar de film.
Als object
Kun je me/mij helpen?
Ik wil je/jou/u bedanken.
Heb je hem/haar/het gezien?
Pieter geeft ons een glaasje water.
Hij helpt jullie.
Ik zie hen/ze morgenavond. Ik vraag hun de weg.
Met een prepositie
Wil je met me/mij naar het feest?
Ik heb het boek aan jou/je/u gegeven.
Hij heeft met hem/haar afgesproken.
Pieter kijkt naar ons.
Hij krijg een cadeau van jullie.
Ik geef het aan hen/ze.
Possessief
Dit is mijn/m'n kamer.
Het is jouw/je/uw beslissing.
Heb je zijn/haar telefoonnummer?
Dit is ons huis en dit zijn onze katten.
Ik heb jullie auto geleend.
Hun vakantie was leuk.
Here you can read more about pronouns to refer to things!
Practice with exercises
Replace the bold word by a pronoun.
- De afwasmachine is vol.
- De zon gaat om zes uur 's avonds onder.
- Ik gebruik dit zakmes als ik ga kamperen.
- Maria woont al haar hele leven in deze stad.
- Wij hebben Gerard en Edwin vorige week gezien.
- Mijn vader heet Willem.
- Mijn opa heeft zijn auto verkocht.
- Ik schrijf een e-mail aan mijn vrienden. Ik wil mijn vrienden uitnodigen voor mijn feestje.
Fill in the right possessive pronoun.
- Waar is Tanja? Ik zie haar niet, maar __ telefoon ligt hier.
- Wist je dat Jacob __ huis heeft verkocht?
- Hebben jullie __ huiswerk gemaakt?
- Ik ben __ portemonnee verloren. Ik ga ___ bankpas blokkeren.
- Daar loopt Rachel met __ man.
- Hoi! Hoe was __ weekend?
- Wij zijn Michiel en Chris en ___ kinderen heten Puck en Janne.
Solutions
Replace the bold word by a pronoun.
- Hij is vol.
- Hij gaat om zes uur 's avonds onder.
- Ik gebruik het als ik ga kamperen.
- Zij woont al haar hele leven in deze stad.
- Wij hebben hen/ze vorige week gezien.
- Hij heet Willem.
- Mijn opa heeft hem verkocht.
- Ik schrijf een e-mail aan mijn vrienden. Ik wil ze/hen uitnodigen voor mijn feestje.
Fill in the right possessive pronoun.
- Waar is Tanja? Ik zie haar niet, maar haar telefoon ligt hier.
- Wist je dat Jacob zijn huis heeft verkocht?
- Hebben jullie jullie/je huiswerk gemaakt?
- Ik ben mijn portemonnee verloren. Ik ga mijn bankpas blokkeren.
- Daar loopt Rachel met haar man.
- Hoi! Hoe was jouw/je weekend?
- Wij zijn Michiel en Chris en onze kinderen heten Puck en Janne.