Positiewerkwoorden: zitten liggen staan hangen

Positiewerkwoorden in het Nederlands foto -

Positiewerkwoorden in het Nederlands

De kop koffie staat op tafel.
De sleutels liggen op het kastje.
De bank staat in de kamer.
Heb je je ooit afgevraagd waarom een kopje koffie op tafel staat? Het heeft toch geen poten? Vreemd genoeg wordt de positie van veel andere objecten beschreven met liggen, zoals pennen, papieren en sleutels bijvoorbeeld. Een veel voorkomende theorie is de horizontaal-verticaal theorie, die heel eenvoudig is: als een object meer horizontaal is dan verticaal, ligt het. Helaas is deze methode verre van nauwkeurig en is het gebruik van zijn geen alternatief, omdat dat in de meeste gevallen erg onnatuurlijk klinkt.
Er zijn veel regels rondom de positiewerkwoorden liggen, staan, zitten en hangen. In dit artikel bespreken we de belangrijkste regels.

Liggen of staan?

Laten we even kijken naar een bank. Geen bank om je geld veilig op te slaan, maar een bank om op te zitten. Een bank staat eigenlijk altijd. Als een bank ligt, betekent dit dat hij in de verkeerde positie is geplaatst. Bijvoorbeeld met de poten omhoog.
Regel 1a: als een object slechts één correcte positie heeft en het is solide, staat het.
Regel 1b: als een object slechts één correcte positie heeft en het zacht is, ligt het.
Een televisie is een ander voorbeeld van een object met één correcte positie. Net als fotolijsten, wekkers, bijna alle meubels, gebouwen en auto's. Een tapijt daarentegen is zacht en daarom ligt het.
Regel 1c: Als een object geen juiste positie heeft, ligt het normaal gesproken, vooral als het meer horizontaal / ongedefinieerd is dan verticaal.
Voorbeelden van objecten zonder één juiste positie zijn sleutels, een telefoon, een appel, koptelefoons, handdoeken of een boek.
  • Het boek staat in de kast.
  • Het boek ligt op het bureau.
  • Het boek zit in mijn tas.
En dat brengt ons bij het volgende positiewerkwoord: zitten.

Zitten

Regel 2a: Als iets in een ander object zit, kun je zitten gebruiken.
  • De kip zit in de oven
  • The chicken is in the oven.
  • De sleutels zitten in mijn zak.
  • The keys are in my pocket.
  • De koffie zit in de mok.
  • The coffee is in the mug.
  • De boodschappen zitten in de tas.
  • The groceries are in the bag.
Zitten wordt vaak gecombineerd met de prepositie in.
Regel 2b
Als iets aan iets is bevestigd / geplakt, zoals een sticker of de keukenkastjes aan de keukenmuur, gebruik je ook zitten.
  • Er zit vogelpoep op mijn autoruit.
  • There's birds poop on my car window.
  • De lippenstift zit op het wijnglas.
  • The lip stick is on the wine glass.
  • Er zitten knopen aan mijn jas.
  • There are buttons on my jacket.

Hangen

Hangen wordt vaak vergeten als positiewerkwoord, maar het wordt zeker gebruikt.
Regel 3: Hangt het object en is het niet echt stevig bevestigd? Dan hangt het.
  • De jas hangt aan de kapstok.
  • the coat is on the coat rack
  • Het schilderij hangt aan de muur.
  • The painting hangs on the wall.
Dit zijn dus de belangrijkste regels. Er zijn er nog veel meer voor meer specifieke gevallen. Voorbeelden zijn dat tekst altijd staat (het woord staat in de tekst) en de locatie van een stad of dorp wordt beschreven met liggen (Amsterdam ligt in Noord-Holland).
In een van onze andere lessen (zie de link onder dit artikel) vind je informatie over de actiewerkwoorden die aan de positiewerkwoorden zijn gekoppeld.
comments

Login to leave a comment