Action words for position

How to say to place or to put in Dutch? What is the difference is between leggen, zetten, hangen, doen en stoppen? Dutch grammar exercises

Share&Save

Learn the theory

How to say "to put" in Dutch

You might have noticed that you often can't simply use "zijn" to describe the position of objects or persons. If you have trouble figuring out when to use liggen, staan, zitten or hangen we recommend you to read our lesson on that topic. In this article, we take it a step further and connect the right way to say "to put" or "to place" to the object's position.
Let's just go straight to some examples:
You see, there are a few ways to say "to put" and your choice depends on the position the object will have after the action.
  • If the position is a "liggen"-position, you use leggen.
  • If the position is a "staan"-position, you use zetten (watch out, this one looks like zitten but it is used for standing objects!).
  • If the position is a "zitten"-position, you use doen or stoppen.
  • If the position is a "hanging"-position, you use hangen.
You can cheat by using the word plaatsen. This can be used in almost all cases, but it does sound a bit careful and it's not the most natural way to describe a simple action.

Practice with exercises

Fill in: zetten, leggen, hangen, doen/stoppen.

  1. __ jij de spullen in het dashboardkastje?
  2. Ik __ het nieuwe kastje in de gang.
  3. Wij __ onze jassen aan de kapstok.
  4. Ik __ de sleutel in het sleutelgat.
  5. Mijn moeder __ de krant op het nachtkastje.
  6. Henk __ de televisie aan de muur.
  7. __ je je vuile was in de wasmand?
  8. We __ de fietsen tegen de muur.
  9. Ik __ de glazen op het aanrecht.
  10. Mijn vader __ de kliko op de stoep.

Solutions

Fill in: zetten, leggen, hangen, doen/stoppen.

  1. Doe/stop jij de spullen in het dashboardkastje?
  2. Ik zet het nieuwe kastje in de gang.
  3. Wij hangen onze jassen aan de kapstok.
  4. Ik doe/stop de sleutel in het sleutelgat.
  5. Mijn moeder legt de krant op het nachtkastje.
  6. Henk hangt de televisie aan de muur.
  7. Doe/stop je je vuile was in de wasmand?
  8. We zetten de fietsen tegen de muur.
  9. Ik zet de glazen op het aanrecht.
  10. Mijn vader zet de kliko op de stoep.
comments

Login to leave a comment

Related practice books!

See all books