Learn the theory
1. Hun as a possessive pronoun
- Dit is hun auto.
- Hun dochter heet Julia.
- Ik heb hun huis nog niet gezien.
2. Hun as an indirect object (without a preposition)
- Ik geef Peter en Maria het boek.
- Ik geef hun het boek.
- I give them the book.
- Ik geef het boek aan Peter en Maria.
- Ik geef het boek aan hen.
- I give the book to them.
- Ik zie hen.
- I see them.
- Hij tekent hen.
- He draws them.
- Zij ontslaat hen.
- She fires them.
Practice with exercises
a) De clown vermaakt de kinderen. De clown vermaakt ___ . b) Ik loop met Kees en Henk mee. Ik loop met __ mee. c) De eigenaar van het hotel raadde Peter en Alicia een restaurantje aan. De eigenaar van het hotel raadde ___ een restaurantje aan. d) Ik zal Rita en Lisa mijn auto lenen. Ik zal ___ mijn auto lenen. e) Ik kan mijn schoenen niet vinden. Ik kan __ niet vinden.
Solutions
a) De clown vermaakt de kinderen. De clown vermaakt hen/ze . b) Ik loop met Kees en Henk mee. Ik loop met hen/ze mee. c) De eigenaar van het hotel raadde Peter en Alicia een restaurantje aan. De eigenaar van het hotel raadde hun/ze een restaurantje aan. d) Ik zal Rita en Lisa mijn auto lenen. Ik zal hun/ze mijn auto lenen. e) Ik kan mijn schoenen niet vinden. Ik kan ze niet vinden. (you can't use hen to refer to things)