Er was eens, lang geleden, een arme molenaar die drie zonen had. Hij was zo arm, dat hij alleen een molen, een ezel en een kat had. Toen de molenaar stierf, erfden zijn zonen elk een van deze drie dingen. De oudste zoon erfde de molen, de middelste zoon kreeg de ezel en voor de jongste zoon bleef alleen de kat over. De jongste zoon was niet blij. Hij wilde graag rijk worden en had liever de molen gehad.
“Wat heb ik nou aan een kat?” zei hij hardop. “Ik wil rijker worden. Heel rijk. Ik wil in een groot huis wonen en mooie kleren dragen. Ik wil niet meer arm zijn.”
Maar de kat, die kon praten, antwoordde: “Ik kan je helpen, maar dan moet je me wel vertrouwen.”
“Waarom zou ik jou vertrouwen?”
“Ik beloof je dat als je mij vertrouwt, ik je ontzettend rijk zal maken,” sprak de kat.
De molenaarszoon was wanhopig. Hij had niets, behalve zijn kat. En hij besloot naar zijn kat te luisteren.
De kat zei dat hij hoge laarzen nodig had en een jute zak.
“Waarvoor heb je laarzen en een jute zak nodig?” vroeg de Molenaarszoon nieuwsgierig.
“Dat maakt niet uit,” grijnsde de kat “doe gewoon wat ik je vraag en je zult rijk worden.”
De molenaarszoon stelde geen vragen meer. Hij regelde de laarzen en de jute zak en hij gaf ze aan zijn kat.
De kat trok de laarzen aan en deed wat rijp fruit in de jute zak. Vervolgens ging hij naar het bos en zocht daar naar de ingang van een konijnenhol. Hij legde de zak met fruit bij het konijnenhol neer. Daarna verstopte hij zich in de struiken en hij wachtte rustig af.
Al gauw kwam er een groot konijn uit het konijnenhol. Het dier rook het lekkere, rijpe fruit in de zak. Hij stak zijn kop in de zak, snuffelde even en sprong toen naar binnen. Op dat moment trok de gelaarsde kat de zak snel dicht en legde er snel een stevige knoop in. Het konijn was nu gevangen.
De gelaarsde kat pakte de zak op en legde hem over zijn schouder. Vervolgens liep hij door het bos naar het paleis. Hij klopte aan bij het paleis. Een lakei deed de deur open. De kat gedroeg zich heel deftig en hij mocht de koning spreken.
“Majesteit,” zei de gelaarsde kat, “ik heb een cadeau voor u, van de Markies van Carabas.” Die naam had de kat verzonnen. De Markies van Carabas bestond helemaal niet, maar dat wist de koning niet. De koning hield van konijn en hij was blij met het cadeau. De volgende dag kwam de gelaarsde kat terug met een lekkere fazant. “Ook een cadeau van de Markies van Carabas,” vertelde de gelaarsde kat. De koning vond het natuurlijk heerlijk om al die cadeaus te krijgen. Ook de volgende dag bracht de gelaarsde kat hem iets lekkers. Toen de koning zei dat hij de Markies van Carabas erg graag wilde ontmoeten, bedacht de gelaarsde kat een slim plannetje. Hij zei tegen de molenaarszoon dat hij de volgende ochtend een bad moest nemen in de rivier. “Goed,” zei de molenaarszoon. “Ik weet niet waarom je me dit vraagt, maar ik zal het doen.”
De volgende morgen trok de molenaarszoon zijn kleren uit. Helemaal naakt dook hij het koude water in. Snel verstopte de kat de kleding van de molenaar in de struiken. “Waarom doe je dat?” vroeg de molenaarszoon. “Dat zul je wel zien,” zei de kat.
De molenaarszoon zwom even in de rivier. Toen hoorde hij een geluid. Het waren paarden. Op het pad naast de rivier reed de gouden koets van de koning. Plotseling begon de gelaarsde kat te roepen: “Help, help, mijn meester, de Markies van Carabas, verdrinkt!”
De koning kende deze naam en stopte de koets onmiddellijk. De dienaren van de koning haalden de molenaarszoon uit het koude water. De koning luisterde naar het verhaal van de gelaarsde kat. De kat vertelde dat de Markies van Carabas aangevallen was door rovers en dat de rovers zijn mooie kleren hadden gestolen. “Kunt u mijn meester nieuwe kleren geven?” vroeg de kat. De koning wilde hem natuurlijk helpen, want hij had zo veel cadeaus gekregen van de markies. De koning beloofde dat zijn vriend de mooiste kleding zou krijgen. Een dienaar pakte direct een prachtig gewaad uit een van de koffers die op de koets lagen. De molenaarszoon trok het direct aan. De dienaren van de koning hielpen hem en kamden zijn haren.
De molenaarszoon zag er prachtig uit in zijn nieuwe kleren. Nu leek hij rijk. De koning nodigde hem uit plaats te nemen in de gouden koets. Natuurlijk deed hij dat. Maar in de koets zat ook een prinses, de dochter van de koning. De koning stelde de molenaarszoon aan zijn dochter voor. De prinses was erg onder de indruk van de knappe jongeman met de mooie kleren.
De gelaarsde kat reed niet mee in de koets. Met zijn grote laarzen kon hij heel snel rennen. Hij was sneller dan de koets van de koning. De kat rende door de weilanden. Daar werkten de boeren. En de kat zei: “Beste boeren, straks komt hier de koets van de koning langs. Als iemand in de koets aan jullie vraagt van wie dit land is, dan moeten jullie antwoorden dat dit land van de markies van Carabas is. Als jullie dat niet doen, zullen jullie er spijt van krijgen!” De boeren luisterden naar de gelaarsde kat. En ze zeiden dat ze zouden doen wat hij vroeg. Ze wilden geen problemen krijgen.
Kort daarna reed de koninklijke koets door de velden. De koning keek uit het raampje naar het vruchtbare land en riep: “Wat een prachtige velden zijn dit. Hé, jullie daar, beste boeren. Vertel mij eens, van wie is dit land?”
De boeren twijfelden even, maar toen zeiden ze dat het land van de Markies van Carabas was. De koning was blij verrast. Al dit land was blijkbaar van zijn nieuwe vriend, de markies. Tijdens de reis liet hij de koets nog een paar keer stoppen. En telkens stelde hij dezelfde vraag: “Boeren, vertel mij eens, van wie is dit land?” En elke keer kreeg hij hetzelfde antwoord: Van de Markies van Carabas. De koning dacht dat de markies heel rijk zou zijn.
De gelaarsde kat rende verder langs de route en hij zag daar een groot kasteel. De kat kende het kasteel. Het was het kasteel van de tovenaar. De tovenaar woonde daar alleen en iedereen was bang voor hem. Hij kreeg bijna nooit bezoekers. De kat klopte aan bij het kasteel. De tovenaar deed zelf open. “Dag tovenaar,” zei de kat. “Ik heb gehoord dat u de machtigste tovenaar van het hele land bent en ik wilde u graag ontmoeten.” De tovenaar was verbaasd, hij kreeg nooit bezoekers, maar hij liet de kat binnenkomen.
De kat merkte meteen dat de tovenaar machtig, maar arrogant was. Hij bedacht weer een slim plannetje. “Oh, grote tovenaar,” zei de kat. "Ik heb gehoord dat u zich kunt veranderen in een dier, maar dat kan ik niet geloven. Dat is onmogelijk!” De tovenaar was verontwaardigd. Hij wilde laten zien hoe machtig hij was en hij veranderde zichzelf meteen in een grote leeuw. Hij brulde en toonde zijn scherpe tanden. De gelaarsde kat schrok en hij was een beetje bang, maar hij hield het hoofd koel en gebruikte zijn hersenen. “Oh, grote tovenaar”, zei hij, “dat is indrukwekkend, maar kunt u zich ook in andere dieren veranderen?” De tovenaar genoot van de aandacht en hij transformeerde opnieuw. Dit keer werd hij een grijze wolf met een enorme bek en grote klauwen. Hij likte zijn lippen en gromde. De kat voelde zich niet op zijn gemak, maar hij liet dat niet merken. Hij zei: “Beste tovenaar, u kunt zich dus veranderen in grote dieren, zoals leeuwen en wolven, maar kunt u zich ook veranderen in een klein dier? Laten we zeggen, een muis, bijvoorbeeld.” De tovenaar lachte. Natuurlijk kon hij dat! Een ogenblik later was de sterke wolf in een klein, grijs muisje veranderd. De sluwe kat twijfelde geen moment en dook boven op het kleine dier. Hij pakte hem op met zijn scherpe klauwen en at hem in één hap op. Dit betekende het einde van de machtige tovenaar.
De koets van de koning kwam ondertussen langs het kasteel. Snel rende de kat naar buiten en riep: “Majesteit! Welkom in het kasteel van de Markies van Carabas.” De koning was verbaasd. Bezat de markies van Carabas zo’n mooi kasteel? De koning keek rond in het kasteel en hij zag dat er prachtige meubels stonden. Aan de muren hingen dure schilderijen en in de keuken lagen gouden messen en vorken. De koning was onder de indruk en hij hoefde niet langer na te denken. Hij stelde voor dat de markies van Carabas, die dus eigenlijk de molenaarszoon was, met zijn dochter zou trouwen. Natuurlijk wilde de molenaarszoon dat. Hij trouwde met de prinses en ze leefden nog lang en gelukkig in het kasteel. En de gelaarsde kat? Die mocht natuurlijk blijven. Hij had gedaan wat hij beloofd had: Hij had de molenaarszoon rijk gemaakt. En vanaf die dag sliep hij in een fluwelen mandje en kreeg hij iedere dag verse vis te eten. Behalve op zondag. Op zondag ging hij naar het bos en ving hij muizen, konijnen en vogels, zodat hij scherp en fit bleef.
Really want to master the imperfect tense? Take a look at our exercise PDF or our free explanation.
comments
Login to leave a comment